Serie: Verzameld werk Alexandr Poesjkin
Poesjkin, Alexandr | Hardback | 22-01-2013 | 9789067282796
“Hans Boland heeft ons een kraakheldere en springlevende Poesjkin gegeven; zijn vertaling van het Verzameld Werk is een triomf.”
– Tommy Wieringa
Alexandr Poesjkin (1799-1837) wordt algemeen beschouwd als de grootste Russische dichter. Hij werd als telg van een oud adellijk geslacht geboren in Moskou. In 1811 werd hij leerling van het keizerlijk lyceum, dat gevestigd was in een vleugel van het Zomerpaleis te Tsaardorp (Tsarskoje Selo), in de buurt van de toenmalige hoofdstad Sint-Petersburg. Na zijn eindexamen in 1817 trad hij in staatsdienst, maar in 1820 werd hij door tsaar Alexander I (1801-1825) vanwege zijn opruiende verzen verbannen naar Moldavië. Na drie jaar werd hij overgeplaatst naar Odessa, waar hij in conflict kwam met de gouverneur-generaal, wiens vrouw hij het hof maakte. In 1824 moest hij opnieuw verhuizen, ditmaal naar het landgoed van zijn moeder in de regio Pskov, niet ver van de grens met Estland.
Op 14 december 1825 mislukte een poging tot revolutie, waarbij vele vrienden van Poesjkin betrokken waren, en kwam Nicolaas I (1825-1855) op de troon. Poesjkin werd teruggeroepen naar de hoofdstad en kwam onder persoonlijk toezicht van de tsaar te staan. In 1831 trouwde hij met de achttienjarige, beeldschone Natalja Gontsjarova. Zes jaar later werd hij in een duel gedood door de Franse maintené van baron Jacob van Heeckeren van Enghuysen, de Nederlandse gezant in Sint-Petersburg.
Poesjkin heeft ondanks zijn korte leven een groot oeuvre nagelaten. Zijn lyriek omvat ruim achthonderd gedichten en hij schreef een aantal ‘novellen in verzen’ die tot de hoogtepunten van de Russische literatuur worden gerekend. Daarnaast is hij de auteur van een klein maar briljant corpus toneelwerken – zijn Boris Godoenov inspireerde Moesorgski tot diens grootse opera – en van een aantal wondermooie sprookjes. Zijn magnum opus, Jevgeni Onegin (bij ons nog altijd beter bekend in de fenomenale operabewerking van Tsjaikovski), ontstond tussen 1823 en 1831.
Poesjkins had het vaak over ‘het nederig proza’. Hij stierf te jong om op dit terrein veel te produceren – hoewel we het altijd nog hebben over ongeveer vijfhonderd pagina’s fictie en drie keer zoveel non-fictie, naast zo’n achthonderd brieven – maar wát hij naliet zou voor al zijn grote landgenoten, van Gogol tot Tsjechov, het stilistisch ijkpunt bij uitstek worden.