Jonge, P. H. J. de | Paperback / softback | 21-08-2015 | 9789081790499
Op 1 juli 2009 trad de zogeheten Vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht in werking. Hierbij werd onder meer de invorderingsbeschikking geïntroduceerd in het bestuursrecht. Waar voorheen de invordering van verbeurde dwangsommen geheel via het civiele recht verliep, dienen bestuursorganen dit thans via bestuursrechtelijke weg te doen, inclusief de daarbij behorende procedures van bezwaar en (hoger) beroep.
In de rechtspraktijk blijkt echter dat veel (ambtenaren van) bestuursorganen worstelen met theoretische én praktische vragen bij het langs bestuursrechtelijke weg invorderen van dwangsommen. Hoe wordt een invorderingsbeschikking, aanmaning of dwangbevel precies opgesteld? Wat voor rol speelt het ‘oude’ recht eventueel nog? Op welke wijze is de rechtsbescherming georganiseerd? Hoe zit het ook alweer met verjaring, stuiting, verzuim en wettelijke rente? Rest de civiele rechter nog een rol?
Dit boek geeft een helder antwoord op deze en vele andere vragen, waar nodig toegelicht met concrete voorbeelden. Heel handig voor de praktijkjurist daarbij zijn de bijlagen met kant-en-klare concepten van de diverse in een invorderingsprocedure te nemen besluiten. Bovendien wordt uitvoerig aandacht besteed aan de stroom jurisprudentie die zich de afgelopen jaren heeft gevormd met betrekking tot de invorderingsbeschikking en waarvan een goed begrip onontbeerlijk is voor een succesvolle invorderingsprocedure.
Dit boek is met name bedoeld voor hen die in de praktijk geregeld te maken hebben met bestuursrechtelijke procedures inzake het opleggen en invorderen van dwangsommen. Het boek is evenwel ook uitermate geschikt voor rechtenstudenten en andere geïnteresseerden. Enige basiskennis van de Algemene wet bestuursrecht is hierbij wel noodzakelijk.