Sperans, Felix | Paperback / softback | 15-12-2015 | 9789491826351
‘Laat ons nu nog maar wat werken en zorgen voor alles en iedereen die ons zijn toevertrouwd, en tussendoor onszelf wat sparen en ook wat geld opzijzetten, allemaal voor later, zodat we dan, eens we met pensioen zijn, van een “mooie oude dag” kunnen genieten, en zodat we daar dan ook de nodige middelen voor hebben, en ons niets hoeven te verwijten of te ontzeggen,’ heb ik mijn vader zaliger vroeger dikwijls horen zeggen. Vader was een wijs man en dus heb ik hem op zijn woord geloofd, en navenant zijn “goede” raad geleefd.
Wat er intussen van mij en vaders “goede” raad is geworden, nu ikzelf al middenin die “mooie oude dag” terecht ben gekomen, staat in dit boek.
Gepensioneerden zullen zich ongetwijfeld in dit boek herkennen, en alle anderen kunnen erin lezen hoe zij zich best op hun pensioen kunnen voorbereiden, om er nadien optimaal en zorgeloos te kunnen van genieten.
Felix Sperans
Ik leerde Felix Sperans kennen als een zwaar hoestende filosoof. Reeds voor onze eerste ontmoeting had hij mij telefonisch al gewaarschuwd. Langer dan een halfuur moest het niet duren. Als hij zich niet goed voelde, dan hoefde het die dag niet. De rook van cigarillo’s die in de kleren kroop moest ik er ook maar bijnemen.
Tussen allerlei verhalen en levensperikelen door kreeg ik scherpe vragen voorgeschoteld: wat weet het boeddhisme nu allemaal te vertellen over ‘de zin van het leven’? Geen inleiding nodig, graag tot de kern komen a.u.b. Ik vertelde wat ik wist, en zweeg over de dingen die ik niet wist. Ik mocht nog eens terugkomen.
Daarna leerde ik Felix kennen als een schizofrene manisch-depressieve psychiatrische patiënt. Naar eigen zeggen had zijn jeugd en zijn onverdroten zoektocht naar de zin van dit alles hem tot aan de rand gedreven. Op die rand balanceert hij sindsdien. Myriam, zijn vrouw, staat een paar passen achter hem en houdt, met de kracht van liefde, zijn slippen van zijn hemd vast zodat hij niet voorover tuimelt. Zijn blik in de diepte van zijn ziel heeft hij reeds uitvoerig beschreven in tal van boeken. De psychiatrische patiënt bleek ook een auteur én schilder te zijn.
Nu lijkt de strijder moegestreden. Felix is een ‘bejaarde’ geworden. De ‘mooie oude dag’ is aangebroken, tijd om achterover in de zetel te leunen, het nageslacht tevreden overschouwend.
Niet voor Felix. Wat volgt is een beschrijving van zijn eigen mooie oude dag. Het leest als een medisch rapport: dubbele liesbreuk, aambeien, prikkelbaar darmsyndroom, prostaatproblemen… We sukkelen van de ene kwaal naar de andere. De brute waarheid van de onomkeerbare fysische aftakeling. Als veertiger lees ik het en kijk er naar. Zo, dit staat me dus ook te wachten. Als boeddhist weet ik dat ons leven overheerst wordt door lijden. Het boeddhisme heeft dit lijden tot haar eerste inzicht gemaakt. ‘Alles is lijden’ klinkt het canoniek. Ik wist dit al; ik las er over en besprak het met boeddhistische monniken, ik werd er zelf één.
Dit fysieke lijden kan soms verholpen, soms verzacht worden. Maar wat we ook nog uitvinden aan medische ingrepen, als “condition humaine” kan ze nooit verwijderd worden. Dit onontkoombaar feit nu en dan recht in de ogen kijken vergt moed. Soms leven we het leven alsof het eeuwig en altijd peis en vree zal zijn. Felix’ boek herinnert ons onomwonden aan de broosheid van ons bestaan en doorprikt de luchtbel van de ‘maakbaarheid’ van dit fysische lichaam.
Alsof dit nog niet volstaat, gaat Felix verder met zijn opsomming: eenzaamheid, manisch-depressief, schizofrenie, levensmoeheid, existentiële angst. Psychisch lijden. Hier wordt het verhaal nog pertinenter. De fysieke kwaaltjes van een oude dag, tja dat hoort er bij, dat weten we. Verloren lopen in je hoofd, alleen blijven met verdriet en angst, de zin van het leven op een pathologische manier moeten zoeken en niet vinden. Dat is andere koek. Toch lijkt, jammer genoeg, ook dit steeds meer werkelijkheid te worden in onze overgestresseerde maatschappij.
Daar staat Felix terug. Hij is oud en versleten, psychisch moe, maar onontkoombaar. Hij vraagt ons: wat is de zin van dit alles? Durven we er wel over nadenken, of doen we gewoon verder? Alsof het altijd gebeurt met iemand anders. Niet met ons. De lijn tussen psychisch gezond en ziek blijkt echter flinterdun te zijn. Zouden we niet beter wat van onze o zo kostbare tijd aanwenden om ook deugden als vriendelijkheid en mentale weerbaarheid te cultiveren?
Ik leerde Felix uiteindelijk kennen als een filantroop, weliswaar een ietwat cynische filantroop. Zelfs gebukt onder zinloosheid en fysieke smart probeert hij toch zijn medemens te helpen waar nodig is en waar hij kan. Op één van onze ontmoetingen verzuchtte hij: ‘Ik vrees dat elkaar proberen te helpen de enigste zin van het bestaan is.’ Ik knikte bedachtzaam. Ik denk het ook. Elkaar helpen in de zinloosheid van dit bestaan als dé zin van het bestaan. Er verschijnt langzaam vaste grond in de maalstroom… Ons ‘zelf’ overstijgen als sleutel om ‘lijden’ op te heffen.
Wellicht kom ik Felix in een volgend leven tegen in de gedaante van een boeddhistisch monnik…
Shaku Jinsen
Boeddhistisch monnik,
Wetenschappelijk Medewerker, Japanse Studies KU Leuven