Smet, Marian de | Hardback | 25-03-2011 | 9789048808908
‘Heel langzaam wilde ik het touw inhalen, maar na de minste beweging voelde ik meteen een felle weerstand en voor ik het wist werd ik aan het touw meegesleurd tot aan de ingang van de grot. Net op tijd liet ik los. Ik lag verstijfd van angst boven de opening en keek in het vuile gezicht van een jongen. Hij staarde me al even verbaasd aan terwijl het touw slap naar beneden viel. Een hoofdwond, opgedroogd bloed, halflange zwarte haren en donkere ogen, zo vol angst dat ik weer tot mezelf kwam en haastig overeind krabbelde.’
Leo en David zijn achttien en kamperen enkele weken op een kleine camping in de Franse Alpen. Leo houdt van de bergen, hij wil op de toppen staan en over de wereld kijken. David houdt het na de eerste bergtocht al voor gezien, hij bewondert liever de plaatselijke schoonheden bij het bergmeertje. Leo besluit alleen de bergen in te trekken, maar verdwaalt en valt in een ondergrondse spelonk. Opgeslokt door de aarde, een gebroken voet en geen gsm-bereik…
Nanou woont met haar moeder hoog op de bergflank, kilometers verwijderd van elke fatsoenlijke weg. Nu het zomer is, mag ze nog minder naar buiten dan anders.
Mensen zijn gevaarlijk.
Beneden stikt het ervan. Haar vader en zusje kwamen nooit terug uit het dal.
Dat zal Nanou niet gebeuren, ze is als een bergmarmot; schichtig, steeds op haar hoede, altijd een schuilplaats klaar om in weg te duiken.
Tot ze op een dag merkt dat één van haar schuilplaatsen is ingenomen door een jongen.
Wat nu?