Udo, F. W. | Paperback / softback | 12-05-2015 | 9789462900486 |
Levertijd 5 dagen
Pas in 1957 is de stichting als rechtspersoon in de wet verankerd. De regeling van en over het bestuur is summier en niet duidelijk. Een toezichthoudend orgaan is in het geheel niet van een wettelijke basis voorzien. Voorstellen worden gedaan tot wijziging van bestaande en invoering van nieuwe artikelen over bestuur en toezicht bij stichtingen.
Het aantal stichtingen in Nederland neemt sterk toe. Zo steeg het aantal van 2011 tot 2014 van 160.000 tot 202.000.
Het begrip onderneming wordt in diverse wetten anders uitgelegd. Voor de stichting is het ondernemersbegrip in de Wet OB en de Wet op Vpb relevant. Met name speelt dat een rol bij de aansprakelijkheid van bestuurders voor – kort gezegd – de niet betaalde belastingen en de aansprakelijkheid voor het tekort bij faillissement.
Onderzoek is gedaan naar de vraag of die bestuursaansprakelijkheid en de aansprakelijkheid van de toezichthouders, zoals die al bekend was bij kapitaalvennootschappen, ook bij stichtingen tot wasdom is gekomen en of de beperkte wettelijke regeling van de stichting daar al dan niet een belemmering voor vormt.
De rechtspraak van de laatste vijfentwintig jaren inzake interne en externe bestuursaansprakelijkheid ex artikel 2:9 en 6:162 BW is in ogenschouw genomen waarbij telkens is nagegaan of dat aldus ook toepasselijk is bij de al dan niet ondernemende stichting. In het bijzonder is aandacht besteed aan de feitelijke beleidsbepaler (art. 2:138/248 lid 7 BW), waar mede tegen de achtergrond van de rechtspraak over dat zelfde begrip in de Invorderingswet wordt geconcludeerd dat het terzijde schuiven van de formele bestuurder ten onrechte als eis wordt gesteld. Voorts wordt extra ingegaan op de administratieplicht (art. 2:10 BW) en de publicatieplicht (art. 2:394 BW) in het kader van de bestuursaansprakelijkheid in faillissement.