Nijkamp, Jet | Paperback / softback | 17-07-2018 | 9789088601484
woord vooraf van ellen Witsen Elias
Alles verandert, niets vergaat
Jo (81) harkt het kleine stukje grond waarin de lindeboom staat nauwkeurig aan en Gerard (75) klimt op een trapje om het mos van de bast te schrapen. Mos doet rotten. Na de vuurwerkramp in Enschede leek de linde te sterven. Jo en Gerard besloten de boom te redden, ze gaven hem dagelijks water, legden een dijkje er omheen, ruimden het zwerfvuil op. En het lukte: de boom bleef leven en werd hun grote liefde.
Een boom, de boom; aan bomen worden talloze betekenissen toegekend. Ze staan symbool voor standvastigheid, groei, worteling, zuurstof, de kringloop van het leven. Boeddha werd verlicht onder de bodhiboom, er wordt geknuffeld met bomen en hopelijk groeide je op met een klimboom.
Op de middelbare school was ik gefascineerd door de Metamorphosen van Ovidius waarin goden en mensen steeds andere gedaantes aannemen. Het moment van transformatie naar een fluïde identiteit als zelfbescherming of verlokking. Zoals Daphne die liever vrij en ongebonden door de bossen wil zwerven, maar achtervolgd wordt door een verliefde Apollo. Wanhopig smeekt zij haar vader om hulp. Hij verandert zijn dochter direct in een laurierboom. Gestolde emotie. Van bijna elke boom bestaat een treurvariant.
Overal ter wereld kerven mensen hun ziel en zaligheid in boombasten. Naarmate de boom ouder wordt, groeien de teksten of tekeningen mee. We tatoeëren de natuur, onszelf en reflecteren op de tijd.
Jet Nijkamp onderzoekt in haar werk de lijfelijkheid en structuren van boom en bast. Met houtskool en pastel tast zij het wezen van bomen af. Ze dansen, wrikken zich uit de grond, buigen zich naar elkaar toe en transformeren. Hoezeer nodigen die boomvormen ons uit om er onze heimelijke gedachten en beelden op te projecteren? De boom door de lens van Jet.
“De ziel doolt rond, verhuizend
van hier naar daar, van daar naar hier; bewoont welk lichaam zij
maar wil, gaat van een dierenlijf in dat van mensen over,
van ons weer in dier en nooit zal zij te gronde gaan. (…) de ziel – dat zeg ik u –
(…) verschijnt in velerlei gestalten.”
Ovidius, Metamorphosen, XV, 165-172
(vert. M. d’Hane-Scheltema)